Boek The Caterpillar Way

’s Werelds grootste fabrikant van (mijn)bouwmaterieel zou in de VS zo’n 2,4 miljard dollar aan belasting hebben ontweken in de jaren 2000 tot en met 2009 door een deal met de Zwitserse belastingdienst om hooguit 4% tot 6% vennootschapsbelasting te betalen over de winstgevende handel in onderdelen via een dochterbedrijf in Genève.
Begin april 2014 hield een senaatscommissie een hoorzitting over deze belastingconstructie van Caterpillar. Het bedrijf boekte in 2013 een omzet van 56 miljard dollar en groeide naar een aantal van 52.000 medewerkers in de Verenigde Staten. Wereldwijd is het actief in 21 landen en telt het 118.000 medewerkers.

Onderzoek, opgesteld door de Senate Permanent Subcommittee on Investigations onder leiding van de democraat senator Carl Levin, zou uitwijzen dat 85% van de winst uit de wereldwijde verkoop van onderdelen via Zwitserland liepen, terwijl het merendeel van de fabricage, onderzoek en medewerkers zich in de VS bevonden: 4.900 medewerkers, 54 fabrieken en 10 magazijnen met een omzet van 1,5 miljard dollar. In Zwitserland betreft het enkel 65 medewerkers en geen productie- en opslagfaciliteiten. Hoewel niet ongebruikelijk bij internationale bedrijven, werd het begrip ‘transfer pricing‘ hier wel heel erg opgerekt.

“The manufacturing workers who make world-class parts, the managers who operate its parts operations, the warehouses where they are stored – none of that changed,” zei Levin. “But in the fantasy land that is international tax law, tax lawyers waved a magic wand to make millions of dollars in US taxes disappear.”
Volgens managers van Caterpillar vervulde de vennootschap in Zwitserland wel degelijk “valuable intangible services”. De belastingconstructies werden door vice-president Julie Lagacy omschreven als “prudent and lawful business planning that is common among responsible US multinational corporations”.

Het onderzoek werd gestart nadat een klokkenluider naar de rechter stapte, omdat hij het gevoel had op een zijspoor te zijn gezet nadat hij de Zwitserland-route aan de kaak had gesteld. Daniel Schlicksup was tussen 2005 en 2008  ’tax strategy manager’ bij het bedrijf. Huisaccountant PricewaterhouseCoopers (PWC), waarmee de ‘belastingstrategie’ – om de rechten op de onderdelenhandel te verkopen aan de Zwitserse dochter – destijds binnen het Global Value Enhancement programma werd bedacht en ingevoerd, ontving 55 miljoen dollar voor deze dienstverlening.

In 2010 trad een wet in werking die dit soort ‘profit-shifting‘ expliciet verbiedt. Voor die tijd volgden belastingrechters deze doctrine vaak al, hoewel de IRS er minder moeite mee scheen te hebben. Op het hoofdkantoor van Caterpillar in Peoria, Illinois werken tenslotte permanent meer dan 10 IRS-medewerkers. In 2009 vonden de transfer pricing specialisten van PWC het toch wat riskant worden, zo bleek uit een mailwisseling tussen Steven Williams and Thomas Quinn: “What the heck. We’ll all be retired when this audit comes up … Bodnam and Dunn will have to solve it. Baby boomers have their fun and leave the kids to pay for it.”

Van republikeinse zijde werd betoogd dat Caterpillar juist een onderscheiding verdiende. Niet het bedrijf, maar het tarief van 35% in de Amerikaanse vennootschapsbelasting deugt niet. En bovendien is Caterpillar het aan haar aandeelhouders verschuldigd om zo min mogelijk belasting te betalen (!). Senator John McCain ondertekende het onderzoeksrapport niet.

bron: The Guardian (Dan Roberts), Tax Justice Network, Fortune (Christopher Matthews), Swissinfo, Equipment World (Wayne Grayson), The New York Times (Mary Williams Walsh), CBC News


Reacties

Caterpillar — Geen reacties

    Geef een reactie

    Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

    HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>